Tegen het einde van de 17e eeuw kwamen Jan en Mathias de Grijs uit Normandië naar Groningen. Beiden waren zilversmid

van beroep. Zij trouwden twee nichten (?) Hiddincks uit de stad Groningen. Over de familierelatie van Jan en Mathias is niets

naders bekend. Mathias vestigde zich in de stad Groningen. Hij verkreeg door zijn huwelijk in 1698 het klein-burgerrecht. Van

hem of van zijn nakomelingen zijn geen stukken in de collectie bewaard gebleven.

Jan vestigde zich na zijn huwelijk met Geertruyt Hiddincks aan de Langestraat (?) in Winschoten. Hun kinderen, vier zoons en

vier dochters, lieten zij, hoewel zij rooms-katholiek waren, door de gereformeerde predikant te Winschoten dopen. Twee van

de dochters, Jantien en Magdalena trouwden de broers Jan en Cornelis Papinck twee rooms-katholieke zilversmeden uit

de stad Groningen. De jongste zoon, Henricus, was van 1726 tot 1733, eerst als leerjongen en later als gezel,bij zijn zwager

Jan Papinck in dienst.

De oudste zoon, Willem ,trouwde Agnes van Loon. Zij kregen drie kinderen. Twee van hen, Jan en Geertruid trouwden met

Geertruida en Louis d'Avignon, (Ook wel Davion) uit Martenshoek. Een poging van Jan en Geertruida in Winschoterzijl met

anderen, rooms-katholieke erediensten te houden liep op niets uit. Het derde kind, Hendericus ,trouwde Femmegien

Woldering, Zij kregen acht kinderen. Een van hen, Cornelis Josephus zal nog ter sprake komen. De tweede zoon van Jan en

Geertruyt Hiddincks, Renoldus of Reinoud , trouwde Alegonda van Laar, Zij was verwant aan de rooms-katholieke,stads-

Groningse familie Pellenrock. Zij vestigden zich in Groningen, aan de Steentilstraat, hoek Schuitendiep, in een huis dat

vermoedelijk eertijds aan de Pellenrocken had toebehoord. Reinoldus werd door zijn huwelijk in 1736 in het koopmans- en

kramersgilde opgenomen zij kregen twee kinderen, Anna Maria en Johan Hendrik ,meestal Jan genoemd.

Jan vestigde zich als koopman in het huis van zijn ouders. Hij wordt en als koopman en als zilversmid vermeld. Het een sluit

het ander niet uit. Door zijn huwelijk met Joanna Maria van Alserda, dochter van Gerhardus Alouisius van Alserda en Hiltje

Helena, werd hij opgenomen in een rooms-katholieke familie van boeren en verveners uit Marum. Hij trachtte voortdurend

de van kinderloze familieleden te verwachten nalatenschappen voor hem en zijn kinderen veilig te stellen. Toen, rond 1796,

na het overlijden van enkele neven van zijn vrouw de door hen bewoonde behuizing de Linde te Marum vrij kwam, nam hij

daar zijn intrek. Het is niet na te gaan of hij de Linde door vererving of door koop heeft verkregen. Het goederencomplex van

zijn schoonfamilie, meestal Corpus de Linde genoemd (een corpus is het gebied van een klooster dat door dat klooster zelf

wordt bewerkt), bestond uit twee boerderijen, de Westerlinde en de Oosterlinde, de borg hofstede de Linde en een

uitgestrekt veengebied, de Lindstervenen genaamd.

Na het overlijden van de eigenaar van het complex, Ferdinandus Albartus van Alserda, een oom van Johanna Maria, werden

vanwege zijn erven, op 11 januari 1796 de borg de Linde en de Oosterlinde geveild. Waarschijnlijk kocht Jan toen de Linde.

De Oosterlinde kwam voor korte tijd in vreemde handen, in 1812 zou deze door zijn schoonzoon worden teruggekocht. Het is

zeer waarschijnlijk dat de Westerlinde wel direct op Jan en zijn vrouw vererfd is. Jan trachtte in 1809 door middel van een

beroep op de koning toestemming te krijgen de op de Linde rustende collatierechten weer te mogen uitoefenen.Sinds het

begin van de 18e eeuw waren deze door de van Alserda's niet meer vanwege de Linde uitgeoefend; de oorzaak hiervan zou

de overgang van de familie naar het Roomskatholicisme geweest zijn. De uitslag van het verzoek is niet bekend. Jan en

Johanna Maria kregen drie kinderen. Een van hen, Helena Alegonda, trouwde haar neef Cornelis Josephus de Grijs.

Nadat de beletselen die van kerkelijke zijde, wegens de nauwe verwantschap van Helena Alegonda en Cornelis Josephus,

tegen het voorgenomen huwelijk werden ingebracht, waren weggenomen, werd hun huwelijk in 1805 te Marum voltrokken.

Cornelis oefende aanvankelijk te Winschoten het beroep van zilversmid uit. Of hij na verhuizing naar Marum (1806/07 ?) nog

in dit beroep werkzaam is gebleven, is niet bekend. Het lijkt zeer aannemelijk dat hij zich met de vervening van de

Lindstervenen is gaan bezig houden. .In 1812 slaagde hij er in de Oosterlinde met bijbehorende venen weer aan het complex

toe te voegen.

In 1825 beschikten de gedeputeerde staten van de provincie Groningen gunstig op een verzoekschrift van Helena Alegonda

om in de op de Linde berustende collatierechten te worden hersteld. Cornelis zal in Marum tot de notabelen hebben

behoord, want in 1829 werd hij tot lid van de raad van de gemeente Marum benoemd. Uit het huwelijk van Cornelis en

Helena werden twee kinderen geboren, Johannes Hendericus en Jan Kornelis.

Johannes Hendericus vestigde zich met zijn vrouw Wilhelmina Hofstede in Assen, waar hij als vervener werkzaam was. Waarschijnlijk heeft hij zijn zaken zo groot opgezet dat hij na verloop van tijd niet meer in staat was de rentebetaling en de aflossing van de genomen hypotheken te voldoen. Dit zal dan mogelijk de oorzaak zijn geweest van de verkoop, in 1853, van het Corpus de Linde, waardoor hij in 1854 in staat was alle door hem genomen hypotheken af te lossen. Hun kleinzoon Wilhelmus Hendericus werd pastoor te IJsselstein. Hij had een grote belangstelling voor de lotgevallen van zijn voorouders, blijkens de op het rijksarchief in Groningen in de correspondentie bewaard gebleven van hem afkomstige brieven. Bij testamentaire beschikking van 3 mei 1945 vermaakte hij de in zijn bezit zijnde stukken betreffende de geslachten De Grijs en Alserda aan het rijksarchief n Groningen onder voorwaarde dat ze een afzonderlijke collectie zouden blijven vormen, welke moet worden aangeduid als "familie-archief De Grijs-Alserda". Dezelfde dag nog werd het testament bekrachtigd.
Het geslacht Alserda Op 14 november 1659 huwde dr. Lollius Gellii ab Alzerda met Magdalena Olthonides van de Linde. Hij was in 1654 in het album studiosorum van de universiteit te Franeker ingeschreven als Lollius Alserda, student in de filosofie. Misschien is Lollius Gellii een verlatinizering van Lolle Jelles-zoon. Hij was,althans in 1659, afkomstig uit Leeuwarden. Naspeuringen in Leeuwarden naar hem of naar eventuele voorouders leverden geen positief resultaat op. Door zijn huwelijk met het enige (?) kind van Aemilius Olthonides kwam hij na diens overlijden in het bezit van de Linde. Door koop breidde hij zijn bezittingen uit. Hij trad namens de Linde als collator op van de kerk van Marum, voor het laatst in 1711. Hij zal korte tijd later zijn overleden. Hun enige zoon, Aemilius Franciscus oefende het collatierecht niet uit. Hij was, waarschijnlijk terwille van zijn huwelijk in 1693 met Johanna Maria Cloot, stammend uit een vooraanstaande rooms-katholieke familie, tot het geloof van zijn bruid overgegaan. Hun kinderen waren alle rooms-katholiek, getuige hun overeenkomst, van 1759 met pastoor Dol van de Guldenstraat in Groningen. In deze overeenkomst werd bepaald, dat de kapelaan van de Guldenstraat eens in de maand naar de Linde moest komen om 's ochtends een predikatie en 's middags catechismus te houden. Mocht er doop, trouw of bediening nodig zijn dan zou hij tussentijds komen. Voor deze diensten zou de rooms-katholieke gemeenschap te Marum 50 carolus guldens per jaar betalen. Bovendien zou de kapelaan voor het bedienen van een zieke drie gulden, voor een huwelijk vijf gulden en voor een maandelijkse dienst één gulden ontvangen. Arnoldus Ludowicus Alserda zou hem bovendien behoorlijk tafel en bed verschaffen. Misschien hield de rooms-katholieke gemeenschap te Marum een eigen kerkboek bij; in het kerkboek van de statie van de Guldenstraat is tenminste geen enkele inschrijving van na 1759 van enigerlei gebeurtenis uit Marum opgenomen. Hoe de Linde na Aemilius overlijden door zijn kinderen werd verdeeld is niet meer na te gaan. Het overgrote deel kwam in handen van zijn kleindochter Joanna Maria, die in 1771 met Johan Hendrik de Grijs was getrouwd. De naam Alserda komt in vier varianten voor. 1. Ab Alzerda; 2. Alzerda; 3. Van Alserda; 4. Alserda. De varianten 3 en 4 worden het meest aangetroffen; zij worden veelal door elkaar gebruikt.

(Auteur: J.N.T. van Albada, bron: rijksarchief Groningen, Foto’s © Groninger museum}